Stevigheid en Beweging


4 Stevigheid en beweging

Feit 1
Je moet in een afbeelding van het skelet van de mens de beenderen kunnen benoemen.
- De schedel - Schedelbeenderen, bovenkaak, onderkaak.

+ De romp.
- Wervelkolom: halswervels, borstwervels, lendewervels, heiligbeen, staartbeen.
- Schouderbladen, sleutelbeenderen, borstbeen, ribben, heupbeenderen.

+ De armen en benen.
- Arm: opperarmbeen, spaakbeen, ellepijp, handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes.
- Been: dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen, voetwortelbeentjes, middenvoetsbeentjes, teenkootjes.

Feit 2
Je moet de functies van het skelet van de mens kunnen noemen.
- Stevigheid geven aan het lichaam.
- Tere organen in het lichaam beschermen.
- Beweging mogelijk maken.
- Het aanhechten van spieren mogelijk maken.
- Vorm geven aan het lichaam.

Feit 3
Je moet de kenmerken van been en kraakbeen kunnen noemen.
+ Been:
- heel stevig en een beetje buigzaam;
- kalkzouten zorgen voor de stevigheid (hardheid);
- lijmstof zorgt voor de buigzaamheid.
+ Kraakbeen:
- stevig en goed buigzaam;
- bij volwassenen alleen op speciale plaatsen (bijv in de oorschelpen, in de neus, in gewrichten).

Feit 4
Je moet kunnen beschrijven hoe de samenstelling van beenderen verandert tijdens het leven van een mens.
- Baby's: de beenderen bestaan voornamelijk uit kraakbeen.
- Kinderen: de beenderen bestaan uit been met veel lijm-
stof en weinig kalk zouten.
- Bejaarden: de beenderen bestaan uit been met weinig lijmstof en veel kalkzouten.

Feit 5
Je moet vier manieren kunnen onderscheiden waarop beenderen met elkaar kunnen zijn verbonden.
+ Vergroeid: twee of meer beenderen zijn tot 1 geheel geworden.
- Geen beweging mogelijk.
- Bijv de wervels van het heiligbeen.
+ Naadverbinding: twee of meer beenderen zijn verbonden door een naad.
- Geen beweging mogelijk.
- Bijv de schedelbeenderen.
+ Door kraakbeen: twee of meer beenderen zijn verbonden door kraakbeen.
- Beweging mogelijk.
- Bijv de wervels.
+ Door een gewricht: tussen twee of meer beenderen zit een gewricht.
- Veel beweging mogelijk.
- Bijv de vingerkootjes.

Feit 6
Je moet de delen van een gewricht kunnen noemen met hun functies.

+ Gewrichtskogel en gewrichtskom.

+ Kraakbeenlaagjes (op de gewrichtskogel en de gewrichtskom):
- gaan slijtage tegen;
- hierdoor kan een gewricht soepel bewegen.

+ Gewrichtskapsel:
- geeft gewrichtssmeer af, waardoor het gewricht soepel kan bewegen;
- houdt de botten op hun plaats. (Stevige kapselbanden kunnen meehelpen de botten op hun plaats te houden.)

Feit 7
Je moet kunnen omschrijven wat een kneuzing en wat een ontwrichting is.

+ Kneuzing: het gewrichtskapsel en de kapselbanden rekken te ver uit.
- Het gewrichtskapsel wordt beschadigd en er treedt een zwelling op.
- Ontwrichting: de gewrichtskogel schiet uit de gewrichtskom.
- Het gewrichtskapsel en de kapselbanden kunnen daarbij scheuren.

Feit 8
Je moet drie typen gewrichten kunnen onderscheiden.

+ Scharniergewricht:
- beweging in 1 richting;
- bijv opperarmbeen en ellepijp (ellebooggewricht).

+ Kogelgewricht:
- beweging in verschillende richtingen, oa een draaiende beweging;
- bijv schouderblad en opperarmbeen (schoudergewricht).

+ Rolgewricht:
- het ene bot draait in de lengteas om het andere bot;
- bijv spaakbeen en ellepijp.

Feit 9
Je moet de bouw en werking van een spier kunnen beschrijven.

- Spier: kan zich samentrekken.

+ Pezen:
- bevestigen een spier aan beenderen;
- niet samentrekbaar.

- Een spier die zich samentrekt wordt korter, dikker en steviger.

- Antagonisten: spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, bijv armbuigspier en armstrekspier.

Feit 10
Je moet het belang van een goede lichaamshouding kunnen aangeven en afwijkingen in de vorm van de wervelkolom kunnen noemen.

- Een goede lichaamshouding voorkomt afwijkingen in de vorm van de wervelkolom en daardoor (rug)pijn.

+ De wervelkolom heeft een dubbele-S-vorm.
- Deze vorm wordt in stand gehouden door spieren.
- Door goed rechtop te staan en goed rechtop te zitten houdt de wervelkolom de dubbele-S-vorm.
- Door te tillen vanuit de knieƫn houdt de wervelkolom de dubbele-S-vorm. De armspieren en beenspieren helpen dan mee bij het tillen.
- Afwijkingen in de vorm van de wervelkolom.
- Bolle rug: de wervelkolom is bij de borstwervels te sterk gekromd.
- Holle rug: de wervelkolom is bij de lendewervels te sterk gekromd.
- Scheve wervelkolom: de wervelkolom is in zijdelingse richting gekromd.

Feit 11
Je moet het belang van gezonde sportbeoefening kunnen aangeven.

- Regelmatige lichaamsbeweging geeft een goede conditie.
- Sporten kan ontspanning geven.
- Als je lichamelijk fit bent, kun je ook geestelijk heel wat aan en om gekeerd.

Feit 12
Je moet kunnen beschrijven wat er aan de hand is bij een voetbalknie en een tennisarm.

+ Voetbalknie:
- in het kniegewricht is een meniscus (een stukje kraakbeen) gescheurd;
 meestal zijn ook het gewrichtskapsel en de kapselbanden (de kniebanden) beschadigd;
- er ontstaat een zwelling door vochtophoping ("water in de knie");
- soms belet een afgescheurd stukje van de meniscus het bewegen van de knie ("de knie zit op slot");
- oorzaak: meestal een draaibeweging van het lichaam, terwijl het onderbeen blijft staan.

+ Tennisarm:
- ontsteking van de aanhechtingsplaats van de elleboogspieren;
- oorzaak: meestal te krachtige en te vaak uitgevoerde draaibewegingen van de onderarm.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten