Je moet kunnen omschrijven wat vertering is en de functie van verteringssappen en enzymen hierbij kunnen aangeven.
- Vertering: het omzetten van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsprodukten die wel kunnen worden opgenomen in het bloed.
- Eiwitten, de meeste koolhydraten (o.a. suiker en zetmeel) en vetten worden verteerd.
- Vitamines, water en mineralen (zouten) hoeven niet te worden verteerd. Ook glucose hoeft niet te worden verteerd.
- Verteringssappen: zorgen voor vertering.
- Verteringssappen worden gemaakt door verteringsklieren.
- Verteringssappen bevatten enzymen.
- Enzymen: stoffen die scheikundige processen versnellen.
- De enzymen in verteringssappen zorgen ervoor dat de vertering snel verloopt.
Feit 2
Je moet de delen van een tand of kies kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
- Uitwendige bouw van een tand of kies.
- Kroon: deel dat buiten de kaak uitsteekt.
- Wortel(s): deel in de kaak.
- Inwendige bouw van een tand of kies.
- Tandbeen.
- Tandholte: holte in het tandbeen waarin bloedvaten en zenuwen lopen.
- Glazuur: zeer harde laag om het tandbeen van de kroon.
- Cement: laagje om het tandbeen van de wortel(s).
- Wortelvlies: bevestigt de tand of kies in de kaak.
(De kaak is bedekt met tandvlees).
Feit 3
Je moet de delen van een gebit kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
- Snijtanden:
- beitelvormig;
- functie: afbijten van voedsel.
- Hoektanden:
- puntige bovenkant;
- functie: afbijten van voedsel.
- Kiezen:
- knobbelige bovenkant;
- functie: fijnmalen van voedsel.
Feit 4
Je moet de samenstelling van een melkgebit en van een blijvend gebit kunnen beschrijven. Ook moet je een tandformule kunnen lezen en maken.
- Melkgebit.
- Ontstaat tussen een half jaar en twee jaar.
- In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en 2 kiezen.
- Tandformule: 2.1.2-2.1.2 / 2.1.2-2.1.2
- Blijvend gebit.
- Ontstaat vanaf ongeveer zes jaar door vervanging van het melkgebit (wisselen).
- In iedere kaakhelft zitten 2 snijtanden, 1 hoektand en 5 kiezen, waarvan 1 verstandskies. (De verstandskiezen zijn vaak te klein om goed voedsel te kauwen. Ook komt het voor dat ze niet verschijnen of dat ze snel na het verschijnen moeten worden getrokken.)
- Tandformule: 5.1.2-2.1.5 / 5.1.2-2.1.5
Feit 5
Je moet kunnen omschrijven wat tandplak is, de gevolgen ervan kunnen noemen en kunnen aangeven hoe je tandplak kunt tegengaan.
- Tandplak: een dun laagje aanslag dat zich dagelijks op de tanden en kiezen afzet.
- Tandplak bestaat uit bacteriën, etensresten en speeksel.
- Gevolgen van tandplak.
- Bacteriën in tandplak zetten suiker uit het voedsel om in zuur. In het zuur lost het glazuur van tanden en kiezen op.
- Bacteriën in tandplak kunnen tandvleesontsteking veroorzaken.
Daardoor kunnen de wortelvliezen ontstoken raken, zodat je tanden en kiezen losraken.
- Tandplak kan verkalken tot tandsteen. Tandsteen kun je niet zelf verwijderen.
- Je kunt tandplak tegengaan door:
- dagelijks minstens één keer op de juiste manier te poetsen;
- niet vaker dan viermaal per dag en tussendoortje te gebruiken.
Feit 6
Je moet kunnen beschrijven hoe de darmperistaltiek tot stand komt en de functie ervan kunnen noemen.
- Darmperistaltiek (peristaltische bewegingen)
- Het afwisselend samentrekken en ontspannen van kringspieren en lengtespieren in de wand van het gehele darmkanaal.
- Functie: het verplaatsen en kneden van de voedselbrij en het mengen van de voedselbrij met verteringssappen.
- Voedingsvezel (alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel) bevordert de darmperistaltiek.
Feit 7
Je moet in een afbeelding van het verteringsstelsel van de mens de delen kunnen benoemen.
- Mondholte met gebit en speekselklieren.
- Keelholte.
- Slokdarm.
- Maag met maagportier.
- Lever met galblaas en galbuis.
- Alvleesklier.
- Twaalfvingerige darm.
- Dunne darm.
- Blindedarm met wormvormig aanhangsel (appendix).
- Dikke darm.
- Endeldarm met anus.
Feit 8
Je moet de kenmerken en functies van de delen van het verteringsstelsel kunnen noemen.
- Gebit.
- Functie: het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen), zodat het beter in te slikken is. Ook wordt het oppervlak van het voedsel vergroot, zodat de enzymen in verteringssappen beter op het voedsel kunnen inwerken.
- Speekselklieren.
- Functie: produceren van speeksel.
- Slokdarm.
- Functie: verplaatsen van het voedsel naar de maag.
- Maag.
- Functie: tijdelijke opslagplaats voor voedsel.
- Maagportier: kringspier die de maag afsluit.
- Maagsapklieren produceren maagsap.
- Lever.
- Functie: produceren van gal.
- Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas en afgevoerd via de galbuis.
- Alvleesklier.
- Functie: produceren van alvleessap.
- Twaalfvingerige darm.
- Functie: gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij.
- Dunne darm.
- Darmsapklieren produceren darmsap.
- Darmplooien en darmvlokken: groot oppervlak.
- Functie: verteringsprodukten van voedingsstoffen en voedingsstoffen die niet hoeven te worden verteerd (glucose, vitamines, water, zouten) opnemen in het bloed in de bloedvaten van de darmvlokken.
- Blindedarm met wormvormig aanhangsel (appendix).
- Bij blindedarmontsteking is het wormvormig aanhangsel ontstoken.
- Dikke darm.
- Functie: water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten, die daardoor wordt ingedikt. Het water wordt opgenomen in het bloed.
- Bij diarree wordt niet voldoende water aan de brij van onverteerde voedselresten onttrokken.
- Endeldarm.
- Functie: verzamelen en tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten (ontlasting).
- Anus: kringspier die de endeldarm afsluit.
Feit 9
Je moet de verteringssappen kunnen noemen met hun functies.
- Speeksel: water, slijm en een enzym.
- Functie slijm: de glijbaarheid van het voedsel verhogen.
- Functie enzym: zetmeel voor een deel verteren.
- Maagsap: water, zoutzuur en een enzym.
- Functie zoutzuur: bacteriën in het voedsel doden.
- Functie enzym: eiwitten voor een deel verteren.
- Gal: bevat geen enzym.
- Functie: vetten emulgeren (grote vetdruppels verdelen in kleine vetdruppeltjes), zodat enzymen beter kunnen inwerken.
- Alvleessap: bevat verschillende enzymen.
- Functie: eiwitten, koolhydraten en vetten verteren.
- Darmsap: bevat verschillende enzymen.
- Functie: de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten