7 Afval
en milieu
Feit 1
Je moet
twee soorten afval kunnen onderscheiden en van elke soort de kenmerken kunnen
noemen en voorbeelden kunnen geven.
- Biologisch afbreekbaar afval: afval dat
door bacteriën en schimmels kan worden afgebroken.
- Afvalresten
van planten, dieren of mensen.
- Afval
van producten gemaakt van delen van planten of dieren.
- Voorbeelden:
bladeren, uitwerpselen, fruitschillen, broodkorsten, papier.
- Niet biologisch afbreekbaar afval: afval
dat niet door bacteriën of schimmels kan worden afgebroken.
- Afval
van producten gemaakt van glas, metaal, steen of kunststoffen (bijv. plastic,
nylon of piepschuim).
- Alleen
de mens zorgt voor niet biologisch afbreekbaar afval.
- Voorbeelden:
wijnflessen, batterijen, steenpuin, shampooflessen.
Feit 2
Je moet
een schema van een voedselketen en een voedselnet kunnen invullen.
- Voedselketen: een reeks soorten
organismen, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort.
- Elk
deel van een voedselketen heet een schakel.
- Elke
voedselketen heeft een plantensoort als eerste schakel.
- Voedselnet: een netwerk van met elkaar
samenhangende voedselketens.
Feit 3
Je moet
de kringloop van stoffen kunnen beschrijven.
- Producenten: planten.
- In
planten vindt fotosynthese plaats:
water +koolstofdioxide +licht :,glucose
+zuurstof
- Uit
glucose worden de stoffen gemaakt waaruit planten bestaan. Hierbij zijn ook
voedingsstoffen uit de bodem nodig.
- Planten
produceren het voedsel voor alle andere organismen.
- Consumenten: dieren en mensen.
- Consumenten
leven van stoffen van producenten.
- Planteneters
eten planten.
- Vleeseters
eten dieren.
- Alleseters
eten zowel planten als dieren.
- Reducenten: bacteriën en schimmels.
- Bacteriën
en schimmels ruimen dode resten van planten en dieren op.
- De
voedingsstoffen die hierbij vrijkomen worden weer door planten gebruikt.
- De kringloop van stoffen schematisch
weergegeven:
Feit 4
Je moet
kunnen beschrijven hoe de mens de kringloop van stoffen kan verstoren.
- Door het oogsten van gewassen worden
stoffen aan de kringloop onttrokken.
- De
stoffen in de gewassen komen niet meer op de akkers terug.
- Door te veel te bemesten worden stoffen
aan de kringloop toegevoegd.
- Planten
kunnen de voedingsstoffen in de stalmest niet allemaal opnemen.
Feit 5
Je moet
huisvuil kunnen indelen in zeven groepen.
- Groente-, fruit- en tuinafval
(GFT-afval).
- Papier en karton.
- Glas.
- Plastic en andere kunststoffen.
- Textiel.
- Metalen.
- Overig afval (hout, stenen enz.).
Feit 6
Je moet
gegevens over de samenstelling van huisvuil kunnen weergeven in een
cirkeldiagram.
- Elk streepje op de omtrek van een
cirkeldiagram stelt 1 procent voor.
- Alle vakken bij elkaar zijn 100 procent.
Feit 7
Je moet
manieren van gescheiden afvalinzameling kunnen noemen.
- Groente-, fruit- en tuinafval in een
GFT-container.
- Papier en karton bij basisscholen of bij
verenigingen die het ophalen.
- Glas, blik, plastic en kunststof flessen
en textiel in speciale bakken of bollen.
- Klein chemisch afval (kca) bij het
gemeentedepot, bij de chemocar of bij bedrijven.
- Klein
chemisch afval is het chemisch afval van huishoudens.
Feit 8
Je moet
vier methoden van afvalverwerking met de voor- en nadelen kunnen noemen.
- Recycling: afvalproducten gebruiken als
grondstoffen voor nieuwe producten (glas, papier, blik, plastic en andere
kunststoffen).
- Voordeel:
er hoeven minder grondstoffen aan de natuur te worden onttrokken.
- Composteren: reducenten breken GFT-afval
af tot compost.
- Compost
wordt gebruikt als mest voor de tuin.
- Voordeel:
voedingsstoffen uit GFT-afval komen weer bij planten terecht.
- Storten op een vuilnisbelt.
- Voordelen:
gemakkelijk en goedkoop.
- nadelen:
veroorzaakt stank en ongedierte en kan leiden tot bodem- en
grondwatervervuiling.
- Verbranden in verbrandingsovens.
- Voordelen:
kost weinig ruimte en er kan elektriciteit worden opgewekt.
- Nadelen:
luchtvervuiling en er blijven (giftige) verbrandingsresten over.
Feit 9
Je moet
twee oorzaken kunnen noemen waardoor de hoeveelheid afval toeneemt.
- Groei van de bevolking.
- Groei van de welvaart.
- We
kopen steeds meer dingen en gooien ook meer dingen weg.
- We
gebruiken steeds meer wegwerpartikelen: producten die we meestal slechts één
keer gebruiken en dan weggooien.
Feit 10
Je moet
activiteiten kunnen noemen waardoor er minder afval komt.
- Hergebruik: opnieuw gebruiken van
afgedankte producten.
- Kleding,
wasmachines, tv-toestellen, meubilair enz. via rommelmarkten, kringloopwinkels
en het Leger des Heils.
- Zo weinig mogelijk wegwerpartikelen
gebruiken.
Je hebt
in de basisstof ook geoefend hoe je een proef moet uitvoeren en hoe je van de
proef een verslag moet maken. In de diagnostische toets zijn hierover geen
vragen opgenomen.
Feit 11
Je moet
kunnen omschrijven wat piramides van aantallen en van biomassa weergeven.
- Piramide van aantallen: geeft van elke
schakel van een voedselketen het aantal individuen weer.
- In
een voedselketen wordt het aantal organismen in elke volgende schakel meestal
kleiner.
- Soms
is dit niet het geval. Dan heeft de piramide van aantallen geen piramidevorm.
- Piramide van biomassa: geeft van elke
schakel van een voedselketen de biomassa weer.
- Biomassa:
het totale gewicht van alle energierijke stoffen van een organisme.
- In
een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel kleiner.
- Een
piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm.
Feit 12
Je moet
de energiestroom in een voedselketen kunnen beschrijven.
- Bij fotosynthese in planten
(producenten) wordt zonne-energie vastgelegd in glucose.
- Glucose
is een energierijke stof.
- Planten
maken uit glucose allerlei andere energierijke stoffen.
- Energiestroom: in een voedselketen
worden energierijke stoffen doorgegeven aan de volgende schakel van de
voedselketen.
- In elke schakel van een voedselketen
verdwijnt er energie uit de voedselketen.
- Sommige
planten en dieren sterven zonder dat ze worden gegeten door dieren uit de volgende
schakel.
- Een
deel van de energierijke stoffen die dieren opnemen komt in de uitwerpselen
terecht.
- Een
ander deel van de energierijke stoffen wordt gebruikt voor de levering van
energie. Deze energie wordt o.a. gebruikt voor beweging en voor het op peil
houden van de lichaamstemperatuur.
- Het
overgebleven deel van de energierijke stoffen wordt gebruikt voor de groei. Dit
deel kan als voedsel dienen voor de volgende schakel van de voedselketen.
Feit 13
Je moet
een voedselnet kunnen maken van soorten organismen waartussen voedselrelaties
bestaan.
- De voedselrelaties worden weergegeven
met pijlen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten